Isa was, zoals elke morgen, om zeven uur opgestaan. Dat deed ze al onveranderlijk sinds ze zo’n vijfenveertig jaar geleden trouwde met Walter De Smedt. Zeven uur, geen minuut vroeger maar ook geen minuut later. Ze was naar de keuken gegaan en had daar een kopje koffie gezet. Ze had er suiker ingedaan en met het kopje in de hand was ze naar het grote raam gelopen, dat uitgaf op straat. En volgens diezelfde jarenlange gewoonte ging ze met het kopje in de zetel zitten om te genieten van zijn sterke aroma. Ze nipte van haar koffie en keek uit over haar voortuin, een weelde van petunia’s, begonia’s, zinnia’s en andere kleurrijke bloemen. Vele jaren geleden was ze met Walter naar Engeland geweest en ze was er verliefd geworden op de Engelse tuinen. Wat op het eerste zicht een rommeltje van allerlei willekeurig bij elkaar gegooide planten leek, bleek bij nadere inspectie toch een zekere regelmaat en orde te bevatten.
Toen ze thuis waren gekomen was ze aan de slag gegaan met pen en papier en had haar ideale voortuin getekend.
Een half jaar later, toen alle bloemen en planten in volle bloei
stonden, kon ze voor het eerst genieten van haar “English Garden”.
Isa keek naar het perkje met delphiniums en fronste haar voorhoofd. De volle witte en blauwe kaarsen van deze heerlijke
plant draaien altijd hun kelkjes naar de zon, nu lagen er verschillende
plat tegen de grond. Isa voelde de boosheid opwellen. Ze vermoedde dat
die snotapen van de overkant hun voetbal in haar paradijsje hadden
geschopt en zo de helft van de elegante delphiniums had doen sneuvelen.
Ze
zette haar kopje met een klap op het bijzet tafeltje zodat de zwarte
vloeistof over de rand liep en een bruin voetbadje achterliet op het
schoteltje. Haar anders zo vriendelijke gezicht voorspelde onweer toen
ze haar kamerjas
wat dichter om zich heen trok en de voordeur uitbeende. Ze liep langs
het paadje tot aan de plaats van het onheil. Bij de omgevallen stengels
hield ze abrupt halt. Er lag geen bal tussen haar bloemen. In plaats van
het zwart met witte leder van de bal
zag ze het bruine leder van een herenschoen. En aan die herenschoen zat
een been in een keurig geperste broekspijp. Of er verder nog iets aan
vast zat kon ze niet zien van waar ze stond, alle mogelijk andere
lichaamsdelen werden verborgen onder Phloxen, Pioenen en grote toefen Vrouwenmantel.
Haar
eerste impuls was om aan de broekspijp te trekken en de eigenaar ervan
aan te manen zich snel uit de voeten te maken. Maar Isa was boos, ze zou
de man geen kans geven om te vertrekken zonder de schade te vergoeden.
Ze voelde in de zak van haar kamerjas en viste daar een oud model GSM
uit. Ze zocht even tussen de nummers en drukte dan op het icoontje van
een telefoonhoorn.
“Hallo? Met de politie? Kunt u alstublieft zo snel mogelijk een patrouille sturen? Er ligt een man tussen mijn delphiniums.”
De
correspondent aan de andere kant moest haar vragen om haar boodschap te
herhalen. De inhoud van de boodschap leek regelrecht uit een Agathe
Christie te komen. Isa herhaalde haar boodschap met dezelfde boze intonatie als daarnet maar de dame aan de andere kant van de lijn had nog steeds haar twijfels.
“Kunt u de man beschrijven?”
Isa keek verwonderd naar het been dat tussen haar perkplanten lag. “Nee, dat kan ik niet, ik zie alleen maar een been.”
Bij de alarmcentrale gingen
nu allerlei belletjes af. Lag er alleen een been in de voortuin van de
vrouw? Was die vrouw gek? Voor alle zekerheid werd haar identiteit
geverifieerd maar dat scheen te kloppen. Isa Winter, weduwe, 65 jaar.
Woont op het adres dat ze had opgegeven. Onbekend bij de politie.
De
dame van de alarmcentrale overlegde even met haar collega. Zou het hier
om een afrekening gaan en kregen ze in de loop van de dag nog
telefoontjes van bezorgde mensen die nog andere lichaamsdelen in hun
tuin hadden gevonden? De dame vroeg Isa of ze nog iets bijzonders kon zien.
“Wat
bedoelt u met bijzonders? De kleur van zijn kousen of zo?” Even dacht
de dame van de centrale dat Isa met haar voeten aan het spelen was, maar
ze besloot om haar vraag anders te stellen.
“Kan u zien of het enkel een been is of dat er misschien... tja, nog een man aan vast zit?”
Het
was even stil aan de andere kant van de lijn. De dame hoorde wat
geritsel en even later zei Isa: “Er zit inderdaad nog meer vast aan dat
been. Ik heb even de pioenen opzij gebogen en ik zag een colbertjasje. Of de hele man er nog aanzit kan ik niet zien maar de kans is wel reĆ«el.”
Terwijl
Isa en de dame van de alarmcentrale een verbale oorlog uitvochten, was
de politie verwittigd en nog voor Isa haar telefoon opnieuw in haar zak stak,
stopte er een combi met twee agenten voor haar deur. Ze zuchtte. Haar
buren zouden hun verbeelding weer de vrije loop laten om de politiewagen
voor haar deur te verklaren. Dat moest dan maar, ze wilde dat been
en.... wat er nog allemaal aan vast zat, uit haar bloemen.
Wordt vervolgd....
Geen opmerkingen:
Een reactie posten